19 december 2024 5 min. Leestijd

Marga Klompé: Minister van Samenlevingsopbouw

Auteur Henk Krijnen
Collectie SPAARNESTAD PHOTO/Henk Blansjaar

Er was een tijd dat de samenlevingsopbouw een eigen minister had. Als Marga Klompé in 1956 aantreedt, is het politieke terrein grotendeels onontgonnen. Eind jaren zestig is het opbouwwerk een gevestigde werksoort. Waar nu hard gestreden wordt voor een goed functionerende sociale basis werd toen al stevig gewerkt aan een solide sociale infrastructuur.

Marga Klompé (1912-1986) wordt geboren op 16 augustus 1912 als dochter van Jan Klompé en Maria Verdang. Het Arnhemse gezin waarin zij opgroeit, is welvarend en behoort tot de plaatselijke katholieke elite. Marga wordt strenggelovig maar niet gedwee opgevoed.

Klompé gaat naar de Hogere Burgerschool in Arnhem. Ze is steeds de knapste van de klas. Meteen na de middelbare school stroomt ze dan ook door naar de universiteit. Ze is analytisch ingesteld en kiest voor scheikunde. In 1936 studeert ze af, in 1941 promoveert ze. De jonge doctor Marga is op dat moment nog geen dertig.

Iconische Buurtmakers

Wie heeft er een blijvend stempel gedrukt op de samenlevingsopbouw? Grondleggers en voortrekkers zijn belangrijk voor de ontwikkeling van een vakgebied. Henk Krijnen portretteert buurtmakers die op een eigenzinnige en unieke manier hun sporen hebben verdiend.

Tegenslag

Tegenslag treft het gezin. Vader wordt met een psychiatrische aandoening opgenomen in een inrichting. De inkomsten vallen weg en moeder moet het vanaf midden jaren dertig alleen bolwerken. Zij is een trotse vrouw die niet afhankelijk wil zijn van de katholieke armenzorg. Belangrijke nieuwe inkomstenbron is het salaris dat Marga vanaf haar twintigste tot haar vijfendertigste verdient als scheikundelerares.

Geloofscrisis

Het rechtlijnige katholicisme uit Klompé’s jeugd botst met het intellectuele klimaat op de universiteit. Na een geloofscrisis van enkele jaren bekent ze zich weer tot het katholicisme. Hoewel ze diepgelovig uit die crisis tevoorschijn komt, blijft ze onafhankelijk denken. Zo spreekt ze zich nadrukkelijk uit tegen het bisschoppelijk mandement van 1954, die katholieken verbiedt om verbintenissen buiten de eigen zuil aan te gaan.

YouTube video player

Beginnend politicus

Marga Klompé speelt een rol in de Slag om de Grebbeberg en is als koerierster actief in het verzet. Ze wordt zich bewust haar kwaliteiten als ze coördinerende werkzaamheden verricht bij de hulp aan vluchtende burgers en bij het op gang brengen van het openbare leven in haar stad. Ze ontwikkelt zich tot een kordate vrouw die goed kan organiseren en knopen durft door te hakken.

Het stuit Marga tegen de borst dat haar partij, de Katholieke Volkspartij (KVP), geen vrouwelijke Kamerleden heeft. Ze pleit onmiddellijk na de oorlog voor gelijkwaardigheid tussen de seksen en vindt vrouwen even geschikt voor politieke en bestuurlijke ambten als mannen. Ook betoont ze zich een sterke voorstander van economische zelfstandigheid van vrouwen. De parlementaire goedkeuring van de bijstandswet in 1963 wordt gezien als haar grootste politieke prestatie. De vernederende Armenwet wordt afgeschaft, bijstand wordt een recht. Klompé merkt op: ‘Iedere burger zal beseffen dat hij met opgeheven hoofd een beroep op deze wet kan doen’.

In het begin van haar carrière focust ze zich op buitenlandse politiek. Ze vervult allerlei functies bij de Verenigde Naties en op Europees vlak. In 1952 wordt ze zelfs de eerste vrouwelijke parlementariër voor de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de voorloper van de huidige Europese Unie. Haar talent wordt snel opgemerkt. Tussen 1948 en 1956 is zij Kamerlid voor de KVP en bij de verkiezingen van 1952 is zij zelfs lijsttrekker in enkele kieskringen.

Minister van Maatschappelijk Werk

Op 13 oktober 1956 wordt ze minister van Maatschappelijk Werk in het laatste rooms-rode kabinet van Drees. Zij wordt daarmee de eerste vrouwelijke minister van Nederland. Marga maakt zich snel het nieuwe politieke dossier eigen. Zij verdiept zich in de materie, heeft een sterk plichtsgevoel en kan haar opinies overtuigend verwoorden.

Voordeel is dat het terrein nog grotendeels braak ligt. Het kleine – in 1952 opgerichte – ministerie staat niet bijster hoog aangeschreven. Klompé bezorgt het departement meer status. Ze weet goed duidelijk te maken welke algemene waarde Maatschappelijk Werk heeft: alle burgers in staat stellen om productief met maatschappelijke veranderingen om te gaan door zelf het heft in handen te nemen.

Dat is hard nodig, want in de wederopbouwtijd moderniseert de economie in hoog tempo. Beleidsmakers zijn bang voor sociale ontwrichting. Daarom wordt specifiek beleid bedacht voor negen zogeheten ‘ontwikkelingsgebieden’. Doel is het industrierijp maken van de arbeidende klasse en het ontvankelijk maken van de plattelandsbevolking voor schaalvergroting en mechanisatie van de landbouw.

Interveniërende overheid

In dezelfde periode wordt in en rondom het ministerie de term ‘maatschappelijk opbouwwerk’ populair. Daarmee onderscheidt het opbouwwerk zich van het reguliere maatschappelijk werk dat al ruim voor de Tweede Wereldoorlog als vakgebied was ontstaan. Naast individueel maatschappelijk werk komt er in de jaren vijftig steeds meer aandacht voor de collectieve component. Daardoor kan het opbouwwerk zich geleidelijk ontwikkelen tot een volwaardige professie. Klompé noemt deze werksoort bij de begrotingsbehandeling in 1963 ‘een van de gewichtigste taken van het departement’.

In tegenstelling tot veel confessionelen vindt Klompé dat de overheid stevig mag ingrijpen als het particulier initiatief tekortschiet. Vooraf moet wel duidelijk zijn dat het subsidiegeld goed wordt besteed. Ze wijst consequent op het belang van degelijk sociaalwetenschappelijk onderzoek. Ook ziet ze scherp wat het belang van deskundigheidsbevordering is.

Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk

Na vier jaar Kamerlidmaatschap wordt Klompé minister van CRM, zoals het ministerie sinds 1965 kortweg heet. Eerst neemt ze plaats in het overgangskabinet-Zijlstra, vervolgens in het Kabinet-De Jong. Met haar progressieve signatuur onderscheidt ze zich tussen 1966 en 1971 duidelijk in deze overwegend rechtse kabinetten.

In die roerige periode heeft Klompé het maatschappelijk tij mee. De industriële en consumptiemaatschappij ligt stevig onder vuur. De angst bestaat dat door het opkomende individualisme en consumentisme ‘geestelijke armoede’ ontstaat en ook dat de betrokkenheid bij de publieke zaak afbrokkelt. Naast welvaart is meer welzijn nodig, is de leidende gedachte eind jaren zestig. In 1968 houdt Klompé de Tweede Kamer voor: ‘Het beleid moet erop gericht zijn de tegenstroom te versterken, waardoor de burgerij meer betrokken gaat worden bij het voorbereiden van beleidsbeslissingen op al die terreinen waar dit mogelijk is.’

Het woord ‘maatschappelijk opbouwwerk’ is inmiddels vervangen door het modernere, en meer omvattende, woord ‘samenlevingsopbouw’.

Samenlevingsopbouw: kern van het beleid

Klompé ziet een gloedvolle toekomst weggelegd voor het nieuwbakken welzijnsministerie. Het woord ‘maatschappelijk opbouwwerk’ is inmiddels vervangen door het modernere, en meer omvattende, woord ‘samenlevingsopbouw’. Deze werksoort is in haar ogen een hoofdbestandsdeel van het nieuw te vormen welzijnsbeleid. Bij de begrotingsbehandeling in 1968 geeft ze aan waarom samenlevingsopbouw een onmisbare overheidstaak is: ‘Het gaat hier om een proces, dat bewust in gang wordt gezet om een territoriale samenleving – een dorp, een wijk een streek – direct te activeren, en daarbij de bevolking te brengen tot inspraak, tot medezeggenschap en tot het mede-dragen van het beleid voor het welzijn, in de buurt, in het dorp, in de streek. Het is dan de functie van het opbouwwerk, dit proces in gang te zetten, te begeleiden, vorm en inhoud te geven.’

Onder de vlag van samenlevingsopbouw wordt de sociale infrastructuur van ons land vanaf de jaren vijftig fors uitgebreid. Overal verrijzen nieuwe accommodaties: bibliotheken, sociaal-medische voorzieningen, gebouwen voor gezins- en wijkwerk, kinderspeelplaatsen, dorps- en wijkcentra. Er zijn ruime budgetten. In 1971, het jaar van haar aftreden, wordt de monumentale ‘Rijkssubsidieregeling voor werkzaamheden en voorzieningen met betrekking tot de samenlevingsopbouw ‘ ingevoerd.

De laatste fase

In 1971 stapt Klompé uit de actieve politiek. Ze wordt in datzelfde jaar nog Minister van Staat, maar gaat vooral kerkelijk werk verrichten op het terrein van vrede en veiligheid. Op 28 oktober 1986 overlijdt zij in haar woonplaats Den Haag. Haar as wordt uitgestrooid op de Noordzee.

Verzorgingsstaat ankerpunt

Na 1965 ontwikkelt het ministerie zich tot het hart van de verzorgingsstaat. Overal in de maatschappij werken opbouwwerkers zij aan zij met maatschappelijk werkers in een buurtgerichte aanpak. Dankzij de ruggensteun van Klompé ontstaat een gunstig
klimaat voor het vervullen van deze professionele taak. Misschien is haar grootste prestatie wel dat zij zich losmaakt van traditionele anti-overheidssentimenten in vooral christelijke kring. Ze schept hiermee ruimte voor de samenlevingsopbouw als nieuwe kerntaak van de verzorgingsstaat.

Bron: Collectie SPAARNESTAD PHOTO/Henk Blansjaar

Maak een account aan

Om artikelen aan je leeslijst toe te voegen en om artikelen en events met bepaalde thema's of van specifieke organisaties of auteurs te volgen, moet je ingelogd te zijn.